Acm.nl gebruikt cookies om het gebruik van de website te analyseren en het gebruikersgemak te verbeteren. Lees meer over cookies

Besluit op bezwaar na terugverwijzing rechtbank klacht bergingsbedrijven

De NMa oordeelt dat de eerdere uitspraak van het CBb onherroepelijk is. Extra argumenten van bergers gelden daardoor niet. De afspraak tussen de alarmcentrales heet de bergingsregeling Incident Management.

Op 27 oktober 2011 is de in augustus 2011 geplaatste tekst verwijderd en vervangen door de juiste besluittekst.

Het onderhavige besluit op bezwaar is het tweede dat in deze zaken genomen wordt 4028/4118/4377/4524/4590/4622/4625/4633/4663. Reden hiervoor is dat de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2009, met rectificatie op 29 januari 2009, (LJN BH5620) twee onderdelen uit het beroepschrift heeft terugverwezen naar de NMa ter behandeling als bezwaarschrift. Deze onderdelen zijn: 1. de CTE-groep heeft met alarmcentrales afspraken gemaakt over hoge kortingen om eerste bergingsopdrachten te verkrijgen en 2. de organisatie van pechhulp en vervangend vervoer op de relevante markt leidt tot mededingingsbeperĀ¬kingen. Daarnaast hebben de bergers verzocht om tijdens deze bezwaarprocedure de eerder in de procedure gewisselde gronden en argumenten als ingelast te beschouwen.
De Raad heeft geoordeeld dat de eerder gewisselde gronden al zijn uitgeprocedeerd omdat het College van Beroep voor het bedrijfsleven hierover op 2 juli 2010 uitspraak heeft gedaan, waardoor deze uitspraak onherroepelijk vaststaat. De Raad baseert dit oordeel mede op de in de jurisprudentie ontwikkelde Brummen-lijn.
Met betrekking tot de eerste bezwaargrond hebben de bergers geen feiten aangevoerd, waaruit het gestelde bleek. Hetzelfde heeft al eerder gespeeld in zaak 2915, waarin de Raad uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de vermeende overtredingen en waarin de Raad tot de conclusie kwam dat er van met de Mededingingswet strijdige handelingen geen sprake was. Tijdens de hoorzitting in de onderhavige zaak hebben de CTE-groep en de alarmcentrales verklaard dat de CTE-groep geen enkele betrokkenheid heeft bij de totstandkoming van contracten ter zake van eerste bergingen. De Raad acht het bezwaar ongegrond. Ook met betrekking tot de tweede bezwaargrond zijn door de bergers vermoedens geuit, die niet werden gestaafd door feiten. De Raad verwijst hier naar zijn onherroepelijke uitspraak van 17 september 2007 in zaak 2915 waarin de Raad ook  concludeerde dat de daarvoor aangevoerde argumenten onvoldoende met feiten waren gestaafd en dat er ook geen grond voor te vinden was in de algemeen kenbare dynamiek op bedoelde markten. De Raad is ook nu van oordeel dat er vanwege de nog steeds aanwezige dynamiek op de markt(en) voor pechhulp en vervangend vervoer geen aanwijzingen zijn voor mededingingsbeperkende gedragingen.  

 

Bijlagen

Meer in deze zaak