Misbruik van economische machtspositie: roofprijzen
Hoe werkt machtsmisbruik door toepassing van roofprijzen?
Een bedrijf biedt producten aan onder de kostprijs om andere aanbieders uit de markt te drukken. Het bedrijf lijdt op korte termijn verlies. Op de langere termijn versterkt het zijn economische machtspositie, doordat er minder concurrenten zijn. Dit kan ten koste gaan van afnemers en consumenten. Dan is er sprake van misbruik van een economische machtspositie.
Wanneer kan er sprake zijn van roofprijzen?
Verdacht lage prijzen zijn niet per se roofprijzen. Ook niet als ze waarschijnlijk verliezen opleveren. Ze kunnen wel een eerste aanwijzing zijn. Het gaat om roofprijzen als de lage prijzen passen in strategische plannen van het bedrijf om er concurrenten mee weg te drukken. Die plannen kunnen dus belangrijk bewijs vormen voor misbruik van een economische machtspositie.
Praktijkvoorbeeld: Akzo
Akzo verlaagde zijn prijzen voor sommige chemische producten tot onder de kostprijs. Het plan was om de concurrentie uit de markt te drukken. De Europese Commissie stelde vast dat Akzo misbruik had gemaakt van zijn economische machtspositie. De rechter bevestigde dit. Zij onderscheidde twee situaties waarin sprake kan zijn van misbruik:
- Of: de prijzen zijn lager dan de gemiddelde variabele kosten (dat zijn de kosten die afhangen van de geproduceerde hoeveelheden). Het bedrijf maakt dan verlies op iedere verkoop. Aannemelijk is dat een bedrijf zoiets alleen doet met het doel concurrent(en) van de markt te laten verdwijnen en dan de prijzen te verhogen. Dit is misbruik van een economische machtspositie.
- Of: de prijzen liggen onder de gemiddelde totale kosten (dat zijn de vaste plus de variabele kosten) maar boven de gemiddelde variabele kosten. Hier is niet zonder meer aannemelijk dat het doel is om concurrenten weg te drukken. Dit kan daarom alleen misbruik zijn, als de prijzen passen in een plan met als doel concurrenten uit te schakelen.
Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juli 1991, Akzo / Commissie, C-62/86